Over de bewoners van het klooster

Een rector van een vrouwenklooster die geen vrouwen aan durft te kijken, zusters die vrijwillig de smerigste klusjes uitvoeren: de bewoners van klooster Diepenveen gingen ver om zielenheil te bereiken. In de viten van het Zusterboek worden de levensverhalen verteld van enkele prominente bewoners. We leren over de zusters die begonnen als dochters van ridders of edellieden, maar hun rijkdom en status achterlieten om zich te wijden aan God. Maar ook de stichter van het klooster, Johannes Brinckerinck, komt aan bod. Hier lees je wat er over ze is geschreven.
Johannes Brinckerinck
De rector van het Klooster Diepenveen, Johannes Brinckerinck, was een naaste volgeling van Geert Grote. Het Zusterboek verhaalt van zijn diepe devotie, die hij al van kinds af aan bedreef. Zo wordt in zijn vita beschreven dat hij als kleine jongen zijn moeder en zus op straat tegenkwam. Ze moesten alle drie een greppel passeren, en moeder en zus gingen uiteen om te zien of Johannes tussen hen door zou gaan. Angstvallig als hij was voor vrouwen, nam Johannes een klein paadje langs de muur, om maar niet tussen de twee vrouwen door te hoeven gaan. Al op jonge leeftijd waakte hij over de kuisheid van zijn ziel.
Later zou Johannes bekeerd worden door Geert Grote. Hij koesterde een hechte vriendschap met hem. Zo noemde Geert hem liefkozend zijn ‘Janneske’ en staat beschreven hoe verdrietig Geert gestemd was bij Johannes’ afwezigheid. Nadat Johannes als klerk voor Geert had gewerkt, werd hij actief als priester. Ook werd hij gevraagd om rector te worden van het Meester Geertshuis, de voorloper van het klooster Diepenveen. De gedachte omringd te moeten zijn door de zusters die zijn kuisheid mogelijk konden aantasten, stond hem zeer tegen. Toch kon hij de wil van God niet weerstaan. Toen een zuster hem later naar zijn functie vroeg, zei hij: ‘Ik had liever gehad dat ik mijn beide benen moest missen’ (vert. van Scheepsma, p. 12).
In het klooster vond hij uiteindelijk toch veel vreugde in het dienen van God en het leiden van de zusters. Onder zijn bewind groeide het klooster Diepenveen uit tot een succesvolle plek, waar aan vele zusters een onderkomen werd geboden.
Salomé Sticken
De eerste priorin van klooster Diepenveen was zuster Salome Sticken. In het Zusterboek wordt beschreven dat ze de dochter was van een edelman uit Groenlo. Opgroeiend in luxe en weelde, hield ze zich in de eerste jaren van haar leven vooral bezig met ‘wereldse zaken’, zoals sieraden en mooie kleren. Toen zij twintig jaar was, zag zij echter het licht en wilde zij opgenomen worden in het Meester Geertshuis, de eerste zustergemeenschap van de Moderne Devotie. De zusters aarzelden om haar op te nemen in het klooster: haar mooie kleren, met name haar groene schoenen, schrikten de zusters af. Toch bewees Salome zich als een godvruchtige zuster die zich volledig wijdde aan het kloosterleven.
Salome vervulde haar rol zelfs zo goed, dat ze in het Meester Geertshuis tot rectrix werd verkozen. Deze titel ontving zij niet van harte. In tegendeel, ze verstopte zich op de zolder na het horen van het nieuws, waar ze lange tijd zonder eten of drinken verbleef. Toch voegde ze zich later weer bij de zusters, waarna ze zeventien jaar de functie bekleedde. Om zich toch van deze functie te vrijwaren, vluchtte ze op een dag naar het klooster Diepenveen. Tijdens haar vlucht werd ze twee keer opgeroepen om terug te keren naar het Meester Geertshuis, maar dit weigerde ze. Volgens de regels van de gemeenschap werd ze hierdoor geroyeerd uit het huis, waardoor ze verlost zou zijn van haar ambt.
In het klooster Diepenveen hoopte Salome een nederig leven als lekenzuster te leiden. Haar kloosterzusters hadden echter andere plannen. Zij kleedden haar met een list in als novice in het klooster. Bij het zien van het novicenhabijt ging Salome hevig in protest. De zusters maakten haar wijs dat het habijt niet echt voor novicen was, omdat de mouwen er niet aan waren vastgemaakt. Later werd zij, wederom geheel tegen haar zin, tot priorin van het klooster Diepenveen benoemd. Liever had zij een lagere functie gehad. Onder haar leiding kwam het klooster echter tot bloei en meldden vele vrouwen zich om er als zuster in te treden.
Katharina van Naaldwijk
Katharina van Naaldwijk was de dochter van de invloedrijke ridder Hendrik van Naaldwijk en de hoogadellijke vrouwe Katharina van Heenvliet. Katharina groeide de eerste jaren van haar leven op bij haar grootmoeder Sophia, die haar vele wijze lessen meegaf. Zo groeide Katharina op tot een zachtmoedige, verstandige jonkvrouw, die vooral excelleerde in het bemiddelen bij twisten. Daarnaast stond ze bekend als een vrolijk en mooi meisje, dat overal de sfeer wist te verlichten.
Door deze kwaliteiten dongen veel jongemannen naar haar hand, maar Katharina’s hoofd stond niet naar trouwen: God had een sterk verlangen naar Hem in haar ziel geplant. Zij durfde dit niet uit te spreken tegen haar ouders, maar nam haar oom in vertrouwen, die haar hielp bij het zoeken van een geschikt klooster. Toen hij hiervoor aanklopte bij Johannes Brinckerinck, weigerde die haar resoluut: een vrouw van hoge stand, die alleen maar luxe en weelde gewend was, zou niet passen in een klooster waar armoede en eenvoud centraal stonden. Toch gaf hij niet op en zocht hulp van hogerop bij de priors van andere kloosters. Zij verplichtten Johannes om Katharina op te nemen.
Het nieuws dat Katharina de rest van haar leven in een klooster zou doorbrengen, viel haar ouders zwaar. Haar moeder viel zo’n zes keer flauw toen ze het aanhoorde, haar vader kon zijn tranen niet bedwingen. Katharina was echter vastberaden. Enige tijd later werd ze toegelaten in het klooster Diepenveen. Haar mooie, blauwe mantel was over de trappen van de ingang gedrapeerd, en vroom stapte zij over haar kleed het klooster binnen.
In het klooster Diepenveen ontpopte Katharina zich als een zeer toegewijde en godvruchtige zuster. Ook Johannes raakte snel gecharmeerd van haar. Toen hem werd gevraagd of de zuster hem beviel, antwoordde hij dat hij nog wel honderd zusters zoals Katharina in het klooster zou willen hebben. Katharina vormde een hechte kameraadschap met Salome Sticken en werd uiteindelijk benoemd tot subpriorin van het klooster.